ENGINEERINGNET.BE - Metingen aan verre quasars hebben mogelijk een probleem aan het licht gebracht met het kosmologische standaardmodel.
Volgens dit model bestaat het heelal voor een paar procent uit 'gewone materie', voor ruim een kwart uit mysterieuze donkere materie, en voor het overgrote deel uit een al even raadselachtige donkere energie.
Het model wordt door veel waarnemingen ondersteund, en het doet voorspellingen over de uitdijingsgeschiedenis van het heelal.
Met de Europese röntgenruimtetelescoop XMM-Newton zijn nu waarnemingen aan duizenden verre quasars verricht, die vraagtekens lijken te zetten bij de geldigheid van die voorspellingen.
Quasars zijn de extreem heldere kernen van ver verwijderde sterrenstelsels; de energie is afkomstig uit de directe omgeving van superzware zwarte gaten in de kernen van die stelsels. Vanwege hun enorme lichtkracht kunnen ze met gemak worden waargenomen op afstanden van vele miljarden lichtjaren.
Door de ultraviolet- en röntgeneigenschappen van quasars te bestuderen, is het mogelijk een onafhankelijke afstandsbepaling te verrichten. Op basis van de XMM-metingen is dat uiteindelijk voor zo'n 1600 verre quasars gelukt.
Door die afstanden te vergelijken met de roodverschuiving van de quasars (de golflengteverschuiving van de waargenomen straling als gevolg van de uitdijing van het heelal) kunnen de allervroegste fasen van de uitdijingsgeschiedenis van de kosmos worden achterhaald.
De resultaten hiervan zijn niet goed in overeenstemming te brengen met de voorspellingen van het standaardmodel van de kosmologie. Het is alsof de donkere energie in het heelal, die van grote invloed is op de uitdijingssnelheid, in de loop van de tijd evolueert.
Dat zou wellicht ook een verklaring kunnen opleveren voor de recente controverse rond de Hubbleconstante. Dit is een maat voor de uitdijingssnelheid. 'Lokale' metingen aan de Hubbleconstante komen uit op een significant hogere waarde dan 'kosmologische' bepalingen op basis van de eigenschappen van de kosmische achtergrondstraling.