Interview met BEE: waarom hun Gentse biomassacentrale wel duurzaam is

Engineeringnet interviewde in maart jongstleden ir Peter Beyers van BEE, het bedrijf achter de biomassacentrale in Gent. Vorm uw eigen mening: hij lijst op waarom de centrale wél duurzaam is.

Trefwoorden: #BEE Power Plant, #biomassacentrale, #duurzame brandstof, #Gent, #houtafval

Lees verder

ee_art

Download het artikel in

ENGINEERINGNET.BE -Zoals intussen geweten, komt wat de grootste commerciële biomassacentrale van Europa zou worden, er niet. Over de argumenten pro en contra spreken we ons niet uit, maar het lijkt er sterk op dat het project is geofferd op het politieke altaar.

Toen alles nog peis en vree was, interviewde de redacteur Alfons Calders van Engineeringnet Magazine bio-ingenieur Peter Beyers van BEE. De materie van de duurzaamheid blijkt alvast heel wat complexer dan de simpele gemeenplaatsen die nu in de media kwistig rondgestrooid worden, zoals "bomen rooien om op te stoken, het is een slecht idee". Waarbij zich de pertinente vraag stelt of de alternatieven uiteindelijk niet méér belastinggeld zullen kosten.

Vorm uw eigen mening over de pro's en contra's: in het artikel hieronder geeft ir Beyers een overzicht van de argumenten pro de biomassacentrale en van de inspanningen die BEE zich getroostte om de installatie zo duurzaam mogelijk te maken. Hou er rekening mee: dit artikel dateert van maart 2016.

Begin van het artikel:

Argumenten pro de centrale? Een resem elementen. ‘s Werelds grootste biomassacentrale in handen van privé-investeerders levert evenveel hernieuwbare energie als 350 windmolens. Ze haalt een zeer hoog elektrisch rendement (42,7% netto en met het geplande verwarmingsnetwerk er bij wordt het totaalrendement meer dan 60%).

De centrale zal voldoen aan de strengste Europese milieunormen wat betreft fijn stof en NOX. Ze zal gestookt worden met ‘duurzame’ houtafval uit de USA, Zuid-Afrika en Namibië. En als enige regio in de wereld worden de ‘groene stroom’-certificaten berekend op de CO2-besparing van de biomassacentrale minus het CO2-vebruik gelieerd aan alle energie die wordt geconsumeerd in het logistiek traject.

Een gesprek over dit project met ir. Peter Beyers, business development manager van BEE. Hij is afgestudeerd als bio-ingenieur in Gent in 2001. Na jobs bij Egemin, van Gansewinkel en Electrabel vervoegde hij in 2012 het managementteam van BEE.

BEE is een wat onbekende speler die met wereldnieuws komt?
Peter Beyers
: «BEE is opgericht in 2010 door Michael Corten (ex-CEO van Eneco, redactie), Christophe Surleraux en Chris Elbers. Ze wilden vanuit een dynamische visie op de energiemarkt een duurzame elektriciteitsproducent opzetten door te stappen in de voor klassieke elektriciteitsproducenten onbekende markt van de large scale biomassacentrales.

Om zeker te zijn van een economisch gezonde afzet, werd gestart als ‘leverancier van hernieuwbare energie van eigen bodem’ gericht op de B2B-markt. BEE heeft in Wallonië ook drie windmolens operationeel en daarnaast een project portefeuille van 45 MW. En binnenkort dus de large scale biomassacentrale.»

Waarom een large scale biomassacentrale?
Peter Beyers
: «Bekijken we de hernieuwbare energiemarkt. Er is de zonne-energie en de windmolens (beperkt in locaties door de protesten van omwonenden, redactie). De volgende ‘trap’ zijn de kleinschalige types biomassacentrales: gasmotoren op biogas gewonnen uit het vergisten van organische afvalstromen. Interessant voor het verwerken van lokaal afval zoals tuinafval of oneetbare voedingspartijen. Probleem is het verkrijgen van de vergunningen, onder meer door de schrik op geurhinder. Ook een probleem is de afzet van het digestaat, wegens de strikte wetgeving hier rond.»

«Dan zijn er de biomassacentrales gestookt op houtafval. Om misverstanden te vermijden: wat mag gebruikt worden is afvalhout dat is goedgekeurd door OVAM en de houtverwerkende industrie. Deze verbieden het gebruik van afvalhout type A (onbehandeld houtafval). Vandaag bestaan er vooral middelgrote biomassacentrales, 10 tot 20 MWe. Technisch probleemloos, maar economisch enkel interessant voor de houtverwerkende bedrijven met eigen houtafval (vooral type B: behandeld, niet-verontreinigd).»

«Voor commerciële producenten - die houtafval moeten aankopen - zijn er twee knelpunten. Doordat ze geen enorme hoeveelheden verwerken, bestaat hun grondstof voornamelijk uit lokaal houtafval (verontreinigd, behandeld) opgehaald via containerparken. De aanvoer ervan kan sterk fluctueren.

Ook is de investeringskost per kWh hoog, voornamelijk door de rookgaszuivering. Dit houtafval bevat geschilderd hout, wat betekent dat de verbrandingsgassen moeilijk tot niet herbruikt kunnen worden en dus gestort moeten worden met een hoge kost tot gevolg. Een rookgaszuivering voor kleine centrales verschilt geen tienvoud in prijs met deze van grote centrales. Daarom dus dat BEE zich richt op large scale biomassacentrales.

Dan is de rookgaszuivering geen te zware kost per kWh geproduceerde elektriciteit. En door de grote hoeveelheden afvalhout die ze verbruikt, wordt het economisch haalbaar en interessant om houtafval vanuit verre locaties aan te voeren via grote zeeschepen.»

De houtverbranding gebeurt via de technologie van de wervelbedverbranding?
Peter Beyers
: «In de BEE-centrale is voor de boiler doelbewust gekozen voor een andere technologie dan die van bestaande grootschalige biomassacentrales, omgebouwde steenkoolcentrales waar houtstof (zoals voordien kolengruis, redactie) in de vlam wordt ingespoten.

De verbranding gebeurt op meer dan 1000°C, wat betekent dat er veel NOX wordt geproduceerd die in de rookzuivering verwijderd moet worden. Tweede ‘dure’ factor is de grondstof. Het tot poeder vermalen van het afvalhout gebeurt niet in de centrale, maar in het land van oorsprong, om efficiënt transport mogelijk te maken. Om het te (kunnen) transporteren wordt dit samengeperst tot pellets die juist voor het inspuiten terug worden vermalen. Deze werkwijze maakt de oorspronkelijk goedkope grondstof duur.

De BEE-oplossing, op punt gesteld in samenwerking met het studiebureau Pöyry uit Finland, is wervelbedverbranding met GE als leverancier voor het sleutel-op-de-deur project. Hierdoor kan men houtsnippers gebruiken. Hiermee is ook de verbrandingstemperatuur gelimiteerd op 750°C, wat de NOX in de verbrandingsgassen sterk reduceert. Hierdoor wordt de rookgaszuivering economisch haalbaar, zelfs om de Vlaamse normen te respecteren. Vlaanderen opteerde ervoor om de strengste normen van Europa (en dus van de wereld) te handhaven. En die worden ook daadwerkelijk gehaald.»

«Om rendementsredenen is ervoor geopteerd om de stoomdruk voor de eerste hogedruk turbine op te trekken tot 250 bar. Na de hoge drukturbine wordt de stoom voor de middendruk terug opgewarmd tot 565°C, een rendementsboost voor de centrale. En elke % rendementswinst betekent minder brandstof, dus omzetwinst.

Na de lagedrukturbine en recuperatie van de restwarmte is de resttemperatuur van het condenswater 25°C en dat wordt via koeltorens die gebruik maken van kanaalwater verder gekoeld. De ganse bestudeerde opbouw - gericht op hoog rendement en lage onderhoudskost - geeft een netto elektrisch rendement van 42,7 %.»

Wat met het ecologische van het afvalhout en de milieubelasting van de ‘verre aanvoer’?
Peter Beyers
: «Het beheren van de kosten, en ook van de ecologische impact, van een biobrandstofcentrale is in sterke mate het beheersen van de logistiek van de grondstof. Het start met de keuze en de aanvoer van het afvalhout. BEE heeft twee aanvoerstromen.

De eerste uit FSC-gecertificeerde dennenbossen uit het noordoosten van de USA (FSC staat voor Forest Stewardship Council, een internationaal organisme dat toekijkt op duurzame bosbouw, redactie) Deze locatie heeft te maken met 'de kortste afstand USA-België', om het brandstofverbruik van het vervoer te beperken tot het minimum.

Dit afval limiteert zich, enkel al omwille van kostprijs, tot wat de papier- en houtindustrie niet kan gebruiken. In de USA is er, mede door het goedkope schaliegas, geen interesse voor de ecologische valorisatie van dit restafval.»

«De rest komt uit Zuid-Afrika en Namibië, uit streken waar plaatselijke besturen binnen 'working for water'-programma’s de gronden zuiveren van ‘invasieve’ snelgroeiende gewassen zoals acaciastruiken die er de natuur verstoren. Deze struiken onttrekken overdadig water uit de grond, waardoor alle andere plantengroei afsterft en waardoor in de ganse omgeving ook geen landbouw kan bedreven worden.

Door de aankoop van BEE daalt de kostprijs van deze programma’s. En dat is een goede zaak, want in Namibië alleen reeds gaat het om een noodzakelijke zuivering van 26 miljoen ha, waarop ongeveer 9 ton/ha aan acaciastruiken staan die met 5%/jaar groeien. Enkel in ‘jaarlijkse aangroei’ betekent dat 11 miljoen ton.»

«Het lokaal versnipperd afvalhout wordt vervoerd met speciaal voor dergelijke lichte vrachten gebouwde schepen. BEE zal 1 tot 2 schepen per jaar full time in gebruik hebben. Met de reders werd bedongen dat deze aan de meest eco-vriendelijke vaarsnelheid transporteren.

De hele supply chain zal door een onafhankelijke erkend organisme (bijvoorbeeld SGS, redactie), jaarlijks geaudit worden. Deze werkwijze is enig in de wereld, waarbij de voorziene besparing - niet enkel de centrale, maar inclusief logistiek - aan CO2 t.o.v. kolencentrales ruim 90% zal zijn. Veel beter dat Europa vandaag voor erkenning oplegt, zijnde 60%-70%.»

«In de centrale worden de twee afvalhoutstromen samengesteld. Dat is nodig, want het acaciahout bevat veel kalium en natrium. Bij verbranding worden die omgezet in specifieke zouten die het wervelbed vervuilen. Dat zijn factoren die het onderhoud en de levensduur van de wervelbedinstallatie beïnvloeden. Men bekomt een aanvaardbare brandstof door het mengen van het ‘vervuilende’ acaciahout met het ‘zuivere’ dennenhout. Ingangscontrole en juiste menging zijn dan ook belangrijk.»

Wanneer zal de centrale actief zijn?
Peter Beyers
: «We sleutelen nu 5 jaar aan het project. Samen met het Finse engineeringbureau Pöyry werd de gehele installatie op poten gezet. Er is veel energie gestoken in de fuel-specificaties en keuze van de houtafvalstromen. De locatie was een selectie uit een lange lijst. En voor alle onderdelen dienden de nodige contracten en vergunningen gerealiseerd worden.»

«Telkens was het een afwegen van ecologie en economie. Hierbij werden Environmental Impact Assessments uitgevoerd. Er werden voor alle partijen aanvaardbare CO2-balans van het ganse proces -logistiek traject inclusief - opgesteld. Dit moest ook door de overheid (OVAM, maar ook het gemeentebestuur van Gent, waar Groen deel van uitmaakt, redactie) worden aanvaard.

Er moesten de nodige vergunningen - bouwvergunningen, milieuvergunningen - worden gehaald. En tot slot moest het gehele plaatje niet enkel ecologisch, ook economisch kloppen. Dat is allemaal gebeurd. Sluitstuk is de recente overeenkomst met GE, die zal zorgen voor de bouw van de centrale, en het opzetten van GE Steam Power Systems (bouwer en exploitant van het project). Nu nog de finale financiering afronden en de bouw periode van drie jaar kan beginnen. De commerciële exploitatie zal dan medio 2019 kunnen starten.»

«In de lange termijnstrategie - en dus nu reeds voorzien in de bouw van de centrale - is de nodige infrastructuur zodat deze centrale 110 MW thermische energie zal kunnen beleveren waarvan een deel kan gaan naar het bestaande stadsverwarmingsnet van Gent. De uitbouw van dergelijk stadsverwarmingsnet - met hierop industriële klanten, maar misschien ook gezinnen van de stad Gent - moet het project ook na de toegezegde 15 jaar subsidieperiode rendabel houden.

De start was een high risk innovatieproject, vandaag staan we op het punt om ze ook daadwerkelijk te realiseren.»


(foto's: BEE)
door Alfons calders, Engineeringnet Magazine