• 20/06/2012

Prof. L. Pintelon: «Maintenance Manager is vaak slachtoffer van eigen succes !»

Jammer genoeg zijn onderhoudsmanagers niet de enigen die over de omvang van het onderhoudsbudget beslissen. Vooral in tijden van economisch slabakken komt dit budget nogal eens in de vuurlijn te liggen.

Lees verder

Columns

Ironisch genoeg dus net op een tijdstip waar men eigenlijk de bestaande installaties zou moeten koesteren aangezien er weinig of geen geld kan vrijgemaakt worden voor nieuwe investeringen.

Het onderhoudsbudget is vaak het slachtoffer van een succesvol onderhoudsmanagement. Dit klinkt contradictorisch, maar ik heb het al meer dan één keer zien gebeuren. Er wordt eerst flink gesleuteld aan de onderhoudsstrategie, door bv. de preventieve onderhoudsplannen te optimaliseren of door een verstandig condition monitoring programma op poten te zetten. Dit leidt tot een situatie waarbij er weinig of geen installatieproblemen zijn.

Als er nog eens problemen zijn, worden die snel opgevangen door snel en vakkundig ingrijpen, er wordt desnoods ’s nachts of in het weekend doorgewerkt. Top management ziet dit laatste niet en het 'gemis' aan installatieproblemen wordt vlotjes geïnterpreteerd als 'we hebben helemaal niet zo veel onderhoud nodig, er zijn toch immers nauwelijks installatieproblemen?'. En dan begint het.

Het trainingsbudget voor de onderhoudstechniekers is dikwijls één van de eerste slachtoffers. Dit is inderdaad een snelle manier om geld uit te sparen. Op korte termijn. Op langere termijn zal zich dit vroeg of laat wreken, als een duur lager kapot gaat omdat het niet goed geplaatst werd of als door een laattijdige onderhoudsinterventie er secundaire schade ontstaat aan een belangrijke machine. Bovendien werkt het gemis aan training ook demotiverend en wordt de werkattitude er negatief door beïnvloed, geen gewenst effect.

In een industriële context wordt tegenwoordig gemiddeld nog maximaal 50 procent correctief onderhoud uitgevoerd. Preventief en toestandsafhankelijk onderhoud nemen 50 tot 70 % van het totale onderhoud in. Het uitstellen of schrappen van preventieve/toestandsafhankelijke onderhoudsbeurten kan eveneens op korte termijn geld sparen. Maar onderhoud is meer dan kost, er is ook het aspect risico en het aspect performantie.

Te weinig onderhoud verhoogt het risico op downtime en kan leiden tot onveilige arbeidssituaties. Performantie heeft te maken met de kwaliteit van de productieprocessen en met aspecten als bv. energieverbruik van de installaties. Het feit dat deze aspecten niet expliciet verschijnen in het onderhoudsbudget betekent geenszins dat dit budget er geen invloed op heeft, integendeel.

Het blindelings focussen op korte termijn, directe onderhoudskosten dient vermeden te worden. Er moet ook gedacht worden aan de indirecte kosten. Bovenvermeld energieverbruik is daar een voorbeeld van, maar ook op langere termijn is er een stijging van indirecte kosten te verwachten door bv. versnelde slijtage.

De installaties zullen als het ware 'opgebruikt' worden en dit leidt tot catastrofes die de productiecapaciteit op termijn op losse schroeven zet. Een weloverwogen onderhoudsstrategie met lange termijnvisie zal ervoor zorgen dat de gebruikskwaliteit van de installaties op zijn minst op peil blijft. Dat indirecte kosten vaak vele malen hoger zijn dan de directe kosten wordt in veel boeken over onderhoudsmanagement geïllustreerd door de kostenijsberg, met een klein stukje ijsschots (directe kosten) boven water en een groot stuk ijs (indirecte kosten) onder water. De Titanic kan erover mee spreken, over ijsbergen.

Onderhoudsmanagers hoeven geen extra argumentatie omtrent bovenstaande alinea’s. Top management vaak nog wel. Alhoewel de hernieuwde populariteit van Life Cycle Costing (of Total Cost of Ownership) daar stilaan verandering in brengt. Gelukkig maar. Een citaat om deze kolom gepast mee te besluiten luidt dan ook (naar John Ruskin, 1819-1900): «It is unwise to pay too much, but it is foolish to pay too little.»