«Kennisinstellingen beseffen dat onderzoek ook moet renderen»

Technologie is de sleutel voor de economische ontwikkeling. Maar dit vereist toegepast academisch onderzoek, industriële samenwerkingen, voldoende risicokapitaal en lancering van spin-offs.

Trefwoorden: #kennisinstellingen, #onderzoek, #ontwikkeling, #spin-off, #Tech Transfer, #UGent

Lees verder

Magazine

( Foto: Ugent, Cropdesign )

Download het artikel in

ENGINEERINGNET.BE - Ook een mentaliteitsverandering dringt zich op: meer managers zouden zich op de begeleiding van start-ups moeten toeleggen. Alleen zal dat enkel gebeuren indien falingen maatschappelijk worden aanvaard. Dat is althans de mening van Wim Van Camp, de gloednieuwe General Manager van UGent Tech Transfer.

UGent Tech Transfer begeleidt het valorisatietraject van alle onderzoek binnen de universiteit. In concreto staat ze in voor de bescherming van de eigendomsrechten op academisch onderzoek, sluit ze samenwerkings- of licentiecontracten met de industrie af en bouwt ze wetenschapsparken uit tot kennispolen voor onderzoek en ontwikkeling (O&O).

Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van Tech Transfer om spin-off bedrijven op te richten. In dit kader is zij de partij die financiering en managementsleden zoekt, verkennend marktonderzoek doet en onderzoekers via cursussen voor het ondernemerschap klaarstoomt. Hierbij wordt op een vrij unieke manier te werk gegaan: Tech Transfer is immers volgens een hybride structuur georganiseerd.

Wim Van Camp: «Het komt erop neer dat we, naast de centrale Tech Transfer dienst, ook nog verschillende medewerkers hebben die decentraal in interfacultaire valorisatieconsortia werken. Deze mensen gaan enerzijds actief op zoek naar toepassingsmogelijkheden in en samenwerkingsverbanden met de industrie.

Anderzijds sturen ze het onderzoek in functie van hun bevindingen met de privésector. Het zijn dus een soort van ‘business developers’ die zowel het onderzoek als de industriële spelers goed kennen. Deze manier van werken is heel efficiënt. Want het academisch onderzoek gebeurt gerichter in functie van de reële behoeften van de industrie. En de privé vindt gemakkelijker zijn weg naar de UGent omdat de business developers de drempel verlagen.»

Ene kan niet zonder de andere
In elk geval vindt Wim Van Camp toepassingsgericht onderzoek erg belangrijk. «Theoretisch onderzoek blijft natuurlijk wel een belangrijk gegeven in de academische wereld», vertelt hij.

«Maar in tegenstelling tot enkele decennia geleden beseffen de kennisinstellingen maar al te goed dat onderzoek ook moet renderen. Enerzijds is het een manier om voldoende middelen te verkrijgen om grote projecten uit te voeren. Anderzijds kunnen we op die manier een deel van onze maatschappelijke opdracht vervullen, namelijk door de industrie te helpen bij de ontwikkeling van technologie of deze via spin-offs zelf in de maatschappij te plaatsen.

Want België moet het van innovatie hebben om haar werkgelegenheid te stimuleren en haar economische gezondheid te handhaven. In ons land zijn er veel KMO’s die zelf niet de middelen hebben om het traject tussen theoretisch onderzoek en commerciële applicaties te overbruggen. Het is precies daar dat de universiteiten een cruciale rol kunnen spelen, hetzij via samenwerkingsverbanden, hetzij via licenties.»

Nood aan onderzoekers in technologie
Op het vlak van samenwerkingsverbanden met de industrie blijken er zich weinig problemen te stellen. Steeds meer bedrijven vinden hun weg naar de kennisinstellingen. Wim Van Camp: «Hoewel er nog altijd veel op interne O&O wordt ingezet, is het traject tussen theorie en te commercialiseren producten voor bedrijven vaak onbetaalbaar en te risicovol om zelf te realiseren. Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling van echt nieuwe technologieën: het is logischer om de basis daarvan in handen van kennisinstellingen te geven en dan bijvoorbeeld verder te bouwen op de ontwikkelde prototypes.»

Ook ondervindt de UGent niet echt een ‘leegloop’ doordat researchers via dergelijke projecten naar de privé overstappen. Wim Van Camp vindt zelfs dat zo’n onderzoek een meerwaarde voor de researchers oplevert, aangezien ze verplicht worden uit hun ivoren toren te stappen. «Natuurlijk vissen we allemaal uit dezelfde vijver, vooral als het om ingenieurs gaat. En er is een grote schaarste aan goede profielen, zowel in de privé als in de academische wereld.

De enige oplossing bestaat erin meer jongeren warm te maken om voor een technische opleiding te kiezen. Dit kan enkel en alleen door ze al van kindsaf met technologie te laten omgaan. Gelukkig zijn er vanuit alle mogelijke hoeken alsmaar meer initiatieven om dit te bewerkstelligen. Maar het kan en moet nog veel beter, anders zit België over enkele jaren echt wel met een probleem. Want nogmaals, technologische innovatie is de sleutel om de economische welvaart van ons land op termijn te handhaven.»

Financieringsproblemen voor ‘early stage’ technologieën
Volgens Van Camp is er nog een ander probleem: het gebrek aan financiering voor technologische innovatie. «Er wordt nog al te veel vanuit het standpunt van economische rendabiliteit geredeneerd», verduidelijkt hij. «De overheid maakt middelen vrij om het academisch onderzoek in stand te houden, terwijl de investeerders van risicokapitaal zich in veel gevallen concentreren op projecten die relatief dicht bij de markt staan en dus een lager risico vormen.

Bovendien worden de O&O-trajecten in heel wat sectoren alsmaar langer, dit als gevolg van de toegenomen complexiteit van technologische vernieuwing en regelgeving. Hierdoor ontstaat er een lacune in de financiering van zogenaamde ‘early-stage’ technologieën. Deze komen gewoonlijk niet langer in aanmerking voor onderzoeksfinanciering, maar zijn tevens onvoldoende matuur voor risicokapitaalinvesteerders.

Spin-offs zijn in principe het ideale vehicle voor deze ‘early-stage’ technologieën. Alleen bemerken we dat het erg moeilijk wordt om financiering voor dergelijke start-ups te vinden. Er moet echt een oplossing komen, want spin-offs zijn belangrijk voor de Belgische economie. Om een voorbeeld te geven: in het Technologiepark in Zwijnaarde hebben zich doorheen de jaren een veertigtal bedrijven gevestigd die in totaal 2.500 mensen tewerk stellen.

Veel van deze firma’s zijn ontstaan uit de Universiteit Gent en het Vlaams Instituut voor Biotechnologie. Door een cluster rond biotechnologie en ICT te vormen, slaagden ze erin om andere innovatieve ondernemingen in deze sectoren aan te trekken.

Nu, het is wel zo dat de academische wereld zelf iets aan het financieringsprobleem probeert te doen. Zo is er bijvoorbeeld het Qbic Fonds dat de UGent samen met de Universiteit Antwerpen, de VUB en enkele banken in 2012 hebben opgericht. Dit biedt intussen een kapitaal van meer dan dertig miljoen euro om spin-offs te financieren.»

Mentaliteitsverandering nodig
Niet alleen de financiering blijkt bij het opstarten van spin-offs een probleem te zijn. Ook het vinden van adequate managers wordt een alsmaar groter struikelblok. «Onderzoekers, en dan vooral deze die zich in techniek en technologie specialiseren, voelen zich weinig tot het zelfstandig ondernemerschap aangetrokken», stelt Van Camp.

«Zowat alle universiteiten proberen de interesse te wekken door specifieke cursussen en informatie-events voor hun doctorerend personeel te voorzien. Dit helpt, maar het blijft een druppel op de hete plaat. Want om een spin-off tot een succes te maken, is ervaring vereist.

Met andere woorden: er moet een managementteam worden gevormd van onderzoekers met de vakkennis en externe mensen die weten hoe je een beginnend bedrijf moet leiden. Alleen, managers met veel ervaring die in een solide bedrijf aan de slag zijn, voelen zich veelal niet geroepen om het risico te nemen in een start-up te stappen.

Het financiële aspect kan hierbij een belangrijke rol spelen. Maar er is nog een andere belangrijke reden: in België wordt een faling nog altijd niet maatschappelijk aanvaard. Als je weet dat amper één op de vijf start-ups tot een bedrijf van degelijke omvang uitgroeit en gemiddeld twee op vijf het niet haalt, dan snap je dat ervaren managers niet staan te popelen om zo’n avontuur aan te gaan.

Er is dan ook dringend een mentaliteitswijziging nodig. In plaats van een faillissement als een blaam op de CV te beschouwen, zou de Amerikaanse visie moeten gehanteerd. Want daar wordt falen als een sterkte gezien: deze managers kennen de valkuilen en weten welke strategieën ze niet moeten volgen.»

De plannen
Van Camp is alvast niet van plan om veel aan het beleid van zijn voorganger te wijzigen. ‘Never change a winning team’ is zijn leuze. «De keuze van de UGent voor een tweeledige structuur met een centrale Tech Transfer dienst die met gedecentraliseerde business developers wordt gecomplementeerd, is volgens mij de juiste», vertelt hij.

«Mijn toegevoegde waarde zal vooral liggen in het feit dat ik een grote praktijkervaring heb opgedaan, en dit zowel als onderzoeker als in het management van een start-up. Vandaar dat ik vooral zal werken aan een verdere sensibilisering van de stakeholders om tot de benodigde financiering en managementcapaciteit te komen. Want nogmaals: dit zijn twee cruciale tools om het innovatievermogen van ons land in stand te houden.»


door Els Jonckheere, Engineeringnet

Kader:
Wie is Wim Van Camp?

Wim Van Camp (48) studeerde biotechnologie aan de UGent. Na het behalen van zijn diploma in (1988) besloot hij te doctoreren in de plantenbiotechnologie in het wereldbefaamde labo van Prof. Marc van Montagu. Daarna werkte hij nog vier jaar als groepsleider in hetzelfde labo. In 1998 stapte hij mee in de spin-off CropDesign, een biotechnologisch bedrijf dat zich op de ontwikkeling van opbrengstverhoging en droogtetolerantie in landbouwgewassen toelegde.

Daar hield hij zich in eerste instantie bezig met het verdere onderzoek, maar vervolgens werd hij verantwoordelijk voor octrooien en licenties. Na verloop van tijd kreeg hij de functie van technologiemanager toegewezen, om vervolgens naar business development manager door te groeien. In 2006 werd CropDesign door BASF overgenomen. Van Camp werd er in 2012 General Manager, een functie die hij tot dit jaar uitoefende. «Hoewel ik mijn werk altijd met hart en ziel heb gedaan, vond ik het tijd voor een nieuwe uitdaging», vertelt hij.

«Want de nadruk was van research naar development verschoven, waardoor ook de creativiteit wat verloren ging. Ik wou terug naar mijn oude liefde: technologieontwikkeling. Toen ik hoorde dat er iemand werd gezocht om de General Manager van Tech Transfer op te volgen, heb ik me meteen kandidaat gesteld. De UGent telt meer dan 1.000 professoren en bijna 9.000 werknemers. Deze functie biedt mij de mogelijkheid om dagelijks in aanraking te komen met erg gedreven mensen die elk in hun eigen veld op een boeiende manier met innovatie bezig zijn.»

Met als resultaat dat hij sinds mei 2014 aan het hoofd van UGent Tech Transfer staat.